Snypsnaren
God van Marrum
- Details
- Gepubliceerd: zondag 17 november 2019
Dit is een anekdote uit de historie van de wezenplaats Tjallingastate, waar de familie Schuiling nu al een aantal generaties boer is. Hier werden sinds 1541 wezen opgevangen. De pachter en zijn vrouw zorgden voor de wezen en hoefden daarom geen of minder pacht te betalen.
De stichtster van het weeshuis, Kinsck van Ropta, had bepaald dat er 12 tot 15 wezen opgevangen zouden worden, maar in de praktijk waren het er door de eeuwen heen minder, niet meer dan zes. Meestal jongens, die ook mee konden helpen op de boerderij. Later ook wel meisjes. Ze gingen in Marrum naar school.
Vanaf 1850 wilde het bestuur het aantal wezen weer uitbreiden naar 12. Dit was natuurlijk een pittige opgave voor het gezin van de weesvader en – moeder, de familie Dantuma. Weduwe Dantuma overleed in 1873 en het jonge stel Albert Dantuma, die getrouwd was met oud-weesmeisje Geeltje Borger nam het roer over. Er begonnen al gauw geruchten de kop op te steken over de wijze waarop Albert Dantuma de wezen op Tjallinga zou uitbuiten, en tekort zou doen in hun dagelijkse onderhoud.
De belangrijkste bestuurder van het weeshuis was toen Bernhard Hopperus Buma. De familie heette eigenlijk gewoon Buma maar dat klonk niet zo voornaam en daarom werd er Hopperus Buma van gemaakt. Bernhards broer Sybrand ging verder als Van Haersma Buma, en die was de opa van de opa van de huidige burgemeester van Leeuwarden.
De geruchten over het weeshuis drongen uiteindelijk door naar Leeuwarden en in voorjaar 1875 hoorde Bernhard Buma ervan in de Leeuwarder herensocieteit De Harmonie. Volgens de familieanekdote ging het als volgt. Toen het gesprek in de soos ging over weldadigheidsinstellingen en Buma zich in het gesprek mengde, zou één van de aanwezige notabelen hebben gezegd:
“Buma, ik zou maar eens wat meer op die kinderen van jouw weeshuis letten, want dat moet daar bar en boos zijn” Buma begon vragen te stellen en van meer aanwezigen hoorde hij dat de zorg voor de wezen op de weesboerderij tekort zou schieten.
Buma stond bekend als autoritair en kort aangebonden man. Hij bestelde direct een rijtuig en ging naar Westernijkerk. Het was al bijna donker toen hij bij Tjallingastate aankwam.
Hij zag door de raampjes van de stookhut flauw licht. Hij duwde de deur van het hok open en zag tien kinderen rond een ijzeren kookpot op de grond zitten. Ze aten kleine aardappeltjes, eigenlijk varkensvoer, in vet gesmoord. De verlichting kwam van een klein petroleumlampje dat verschrikkelijk walmde.
Buma werd razend toen hij dit zag en is het voorhuis binnengestormd om de boer en zijn vrouw tot verantwoording te roepen. Hij moet verschrikkelijk tegen boer Dantuma tekeer zijn gegaan. Het verhaal gaat zelfs dat hij de boer met de karwats bewerkt heeft of in elk geval bedreigd zou hebben. Dit bliksembezoek van Berhard Buma aan Tjallingastate bezorgde hem de bijnaam “God van Marrum”.
De weeshuisregenten besloten al gauw na dit dramatische incident om de wezen in de nabijheid van Leeuwarden op te voeden zodat de bestuurders meer toezicht konden houden en er meer opleidingsmogelijkheden waren voor de wezen. In 1877 werd wezenopvang naar Huizum verplaatst.
Karwats (afb: Europeana.eu)
Bovenstaand verhaal is één van de verhalen die verteld is tijdens de Verhalenavond op 15 november 2019 bij Herberg Godot.
Meer over de geschiedenis van het Tjallingaweeshuis is te lezen in dit verhaal.